Woensdag 15-7. We blijven nog een dagje in Stavoren liggen. Als 's middags de regen stopt en het weer begint op te klaren, maken we een rondje door de stad. Aan de haven staat het beeld van het Vrouwtje van Stavoren, de hoofdfiguur uit de legende die de teloorgang van de eens zo belangrijke stad aan de Zuiderzee moet verklaren, en naamgever van het 'Vrouwenzand', de grote ondiepte in het IJsselmeer ten zuiden van de stad.
Stavoren werd al in 1285 lid van het handelsverbond de Hanze. Aan het eind van de middeleeuwen raakte de stad echter in verval. Anders dan de legende ons wil laten geloven, lag de ondergang van de Hanzestad in werkelijkheid in de opkomst van steden als Antwerpen, en later Amsterdam, aan het eind van de 16e eeuw. De handelsroutes werden omgelegd en de haven verzandde. Ook was de haven van Stavoren te klein geworden voor de grote Hollandse schepen.
Hieronder een samenvatting van de legende (vrij bewerkt naar de versie in het boek Friesche sagen van Theun de Vries uit
1925, met dank aan de input van Wikipedia) :
' De belangrijkste inwoner van Stavoren is een rijke weduwe. De toren van haar huis overziet de haven, haar
schepen zijn met koper versierd en de zeilen lijken op zilver. De vrouw heeft
gehoord over iets bijzonders waarover in vele volksverhalen wordt verteld. In haar zucht naar nog meer rijkdom laat ze een
vloot bouwen om naar de landen om de Oostzee te reizen. De armen en ouderen van
de stad smeken om brood, maar zij vindt hen een smet op de stad. In haar huis is geen geluid uit de straten te horen, de vloeren
zijn van marmer en er hangen overal kostbaarheden.
De schepen van de weduwe zeilen langs verre stranden, waar haar
mannen de rotsen, stenen en prachtige pijnboombossen bewonderen. Ze zien mensen met ijzer en zilver, maar metaal er is al genoeg in Stavoren. Dan zien ze de goudgele
oogst van koren, ze vinden dit de grootste schat voor Friesland. Ze vullen de
ruimen met het graan en keren terug naar huis. De dienaressen van de weduwe kijken intussen elke dag uit over zee. Als de schepen eindelijk terugkeren, laat de weduwe zich naar de haven begeleiden door muzikanten die bekkens, fluiten en klaroenen bespelen. De ongelukkige armen en ouderen hinken mee, maar zij heeft geen oog voor hen, als de kapiteins van de schepen haar het koren laten zien.
De weduwe is verbijsterd over de in haar ogen waardeloze lading, en geeft opdracht het koren aan
stuurboordzijde overboord gooien, omdat het aan bakboordzijde aan boord is
gebracht. De weduwe gaat naar huis, tot er een schaduw voor haar opdoemt. Een oude
man staat voor haar, grijpt haar hand, en vraagt of ze het graan echt
overboord wil laten gooien. Hij smeekt haar het niet te doen en het aan de armen te
geven, maar de vrouw rukt zich los en loopt door. De man smijt zijn staf op de grond, terwijl zijn
haren en baard een geheimzinnig licht uitstralen. De man zegt dat God zal laten voelen wat de pijn van honger
en armoede is en hij verdwijnt als een geest.
De menigte slaat een kruis, maar de weduwe lacht uitdagend en neemt een gouden ring van haar vinger. Ze gooit deze in zee en zegt dat haar rijkdom nooit verloren zal ontgaan, net zo min als de ring terug zal komen. In de winter zijn de mannen van de weduwe weer op zee. De weduwe is haar teleurstelling vergeten en denkt aan de terugkomst van de weer rijkgevulde schepen in de lente. Ze heeft alvast kooplieden uit de Rijnsteden bij haar thuis uitgenodigd, waar ze haar rijkdom laat bewonderen voor ze aan tafel gaan om te eten.
Er wordt een reusachtige vis opgediend, en de voorsnijder snijdt hem open. De kooplieden zien een schitterende gouden ring aan het mes hangen, de weduwe herkent haar eigen ring. Ze denkt verschrikt terug aan het koren en de voorspelling van de oude man. Als ze naar buiten kijkt, ziet ze dat er is intussen een woedende storm opgestoken, en ze ziet de dreigende zee. De zee stort zich plotseling over de dijk en stroomt de huizen in. Haar dienaren vluchten zonder zich om hun meesteres te bekommeren. De kooplieden sleuren de weduwe mee en waden door het water tot ze hogere zandgronden bereiken. De zee verwoest haar bezit, en al haar schepen gaan verloren.
De weduwe vervalt tot de bedelstaf, en sterft uiteindelijk van de honger.
De menigte slaat een kruis, maar de weduwe lacht uitdagend en neemt een gouden ring van haar vinger. Ze gooit deze in zee en zegt dat haar rijkdom nooit verloren zal ontgaan, net zo min als de ring terug zal komen. In de winter zijn de mannen van de weduwe weer op zee. De weduwe is haar teleurstelling vergeten en denkt aan de terugkomst van de weer rijkgevulde schepen in de lente. Ze heeft alvast kooplieden uit de Rijnsteden bij haar thuis uitgenodigd, waar ze haar rijkdom laat bewonderen voor ze aan tafel gaan om te eten.
Er wordt een reusachtige vis opgediend, en de voorsnijder snijdt hem open. De kooplieden zien een schitterende gouden ring aan het mes hangen, de weduwe herkent haar eigen ring. Ze denkt verschrikt terug aan het koren en de voorspelling van de oude man. Als ze naar buiten kijkt, ziet ze dat er is intussen een woedende storm opgestoken, en ze ziet de dreigende zee. De zee stort zich plotseling over de dijk en stroomt de huizen in. Haar dienaren vluchten zonder zich om hun meesteres te bekommeren. De kooplieden sleuren de weduwe mee en waden door het water tot ze hogere zandgronden bereiken. De zee verwoest haar bezit, en al haar schepen gaan verloren.
De weduwe vervalt tot de bedelstaf, en sterft uiteindelijk van de honger.
Op de plaats waar het koren in zee is gegooid, ontstaat een grote ondiepte, die de reden is van het verval van Stavoren'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten